De opkomst van kunstmatige intelligentie is prompt. Ineens is het daar. Het toont aan dat er in de schaduw voortdurend wordt gewerkt aan baanbrekende technologie die ons vak raakt.
ChatGPT en MidJourney zijn niet ineens ontstaan. OpenAI, als grondlegger van het GPT-4 model heeft niet een weekend doorgebeukt om een tooltje te lanceren. Het was een absolute hersenkraker, geloof me. Hoe leer je een computer überhaupt om te leren? Hoeveel gedragswetenschappers heb je, naast een batterij programmeurs en data engineers, hiervoor nodig? Maar de essentiële, en wellicht meest ethische vraag is: waarmee voeden we deze nieuwe machine eigenlijk? Of blijven we er vanaf nu met zijn allen uitsluitend creativiteit aan onttrekken?
Laat ik duidelijk zijn. De toegevoegde waarde in het creatieve proces van deze nieuwe tooling is uiteraard een no-brainer. Vooral binnen de conceptuele fase van onze projecten helpt het om snel en effectief uit te beelden wat wij creatief verzinnen. De vorm die wij in dat creatieproces terugkrijgen van de machine is gebaseerd op heel veel, vooral historische, data. Ook nu ChatGPT gebruik kan maken van het real-time internet, blijft het informatie die door alles en iedereen jarenlang online beschikbaar is gemaakt en dus ergens door iemand is gecreëerd. Kunstmatige intelligentie is daarmee als het ware een spiegel. Het reflecteert alles wat door een collectief van schrijvers, wetenschappers, technici, filosofen, creatieven en kunstenaars bij elkaar is gecreëerd. Wij mogen deze spiegel individueel vragen stellen via prompts. De kunst inprompt engineeringis daarbij om de juiste data aan te spreken. En dat is allemaal f*cking cool.
Maar wat als we ermee stoppen om deze spiegel verder te voeden?